Universiteit Leiden

nl en

Promotie

In between looking and seeing

Datum
donderdag 23 februari 2023
Tijd
Bezoekadres
Academiegebouw
Rapenburg 73
2311 GJ Leiden

Verkorte Nederlandstalige samenvatting

Tussen kijken en zien: Herkennen, verwijzen en evalueren van psychosociale problematiek bij jeugdigen in de eerstelijnszorg en de geestelijke gezondheidszorg

Als ouder en professional verzamel en evalueer je continu informatie over de jongeren die je ziet. Dit wordt idealiter vertaald in een hulpvraag in geval van aanhoudende opvallendheden rondom het functioneren en welzijn van een jongere. In werkelijkheid zijn er echter vele stappen en uitdagingen tussen het bestaan van een ondersteuningsbehoefte en het daadwerkelijk verkrijgen van adequate ondersteuning en zorg. Een eerste grote uitdaging is het herkennen en beoordelen van de klachten: het herkennen van de signalen en erkennen van de ervaringen alsook het evalueren van de sterke en zwakke kanten van de jeugdige en diens systeem.

In dit proefschrift presenteren we de resultaten van een reeks empirische studies waarin we ons hebben gericht op onbeantwoorde vragen rondom dit thema van herkennen, verwijzen en evalueren van psychosociale problematiek bij kinderen en jongeren. We hebben dit met name gedaan met een focus op angststoornissen, alhoewel we ook waarden presenteren voor andere veel voorkomende classificaties zoals gedragsproblemen of depressieve stoornissen.

In de eerste studie hebben wij in een tot nu toe unieke opzet onderzocht wat de eerste diagnostische overwegingen van huisartsen zijn wanneer zij jeugdigen met angststoornissen zien. Wij hebben naast vragen naar de aard van de klachten, aan huisartsen ook gevraagd waar de verschillende soorten problematiek het beste behandeld kunnen worden (hoofdstuk 2). We vonden dat zij angststoornissen niet alleen minder vaak herkennen dan wat wij hadden verwacht op basis van de inhoud van de casusbeschrijvingen, maar ook minder dan wat had gemogen op basis van hoe vaak angststoornissen voorkomen in de huisartsenpraktijk of de populatie. Voor de klinische praktijk betekent dit dat er verbeteringen behaald zouden kunnen worden door kennis over de prevalentie, symptomatiek en impact van psychische problematiek te vergroten.

In de volgende studie hebben we verwijsbrieven die naar de geestelijke gezondheidszorg (ggz) zijn verstuurd geanalyseerd om de vraag te beantwoorden wat de verwijsredenen van huisartsen zijn als ze eenmaal het besluit hebben genomen een jongere te verwijzen. In die studie hebben we ook gekwantificeerd hoe vaak andere meer contextuele redenen (zoals bijvoorbeeld problemen op school of thuis) werden benoemd in de verwijsbrieven (hoofdstuk 3). We vonden dat in ruim de helft van de verwijsbrieven een kernsymptoom of mogelijke diagnose werd genoemd dat in lijn lag met de uiteindelijke classificatie. Ook de context van het kind werd vaak omschreven in de brieven. Op basis hiervan concluderen wij dat verwijsbrieven wel degelijk relevante informatie bevatten. In tegenstelling tot de huidige houding van professionals en de ondertoon dat verwijsbrieven klinisch niet van nut zouden zijn, betogen wij dat verwijsbrieven de communicatie tussen de eerste- en tweedelijn alsook de beleving van het proces door gezinnen zou kunnen verbeteren.

In de derde studie hebben we een sequentiële benadering voor diagnostiek tussen de eerste lijn en de ggz onderzocht. Hierbij was de vraag wat de toegevoegde waarde van de opeenvolging van onder andere verwijsredenen, een screeningsvragenlijst en een uitgebreide evaluatie methode kan zijn in het voorspellen van de uiteindelijke diagnose (hoofdstuk 4). Studies naar geïntegreerde zorg suggereren dat professionals behoefte hebben aan ondersteunende methoden voor de besluitvorming en diagnostiek, maar dat de selectie en interpretatie van deze methoden een barrière vormt. De resultaten suggereren dat alle vier de instrumenten unieke informatie toevoegen, maar dat geen van hen voldoende is om de classificatie op te baseren. De kracht van zo een stapsgewijze aanpak van screening en assessment is dat het bestaat uit verschillende elementen die passen bij de behoeften van zowel de eerstelijns- als de tweedelijnszorg, dat het informatie van verschillende informanten (jeugdigen zelf, ouders en bijvoorbeeld docenten) combineert, en het een rapport produceert voor de betrokkenen en zodoende een communicatiemiddel kan vormen.

We sluiten af met een nabespreking van de sterke en zwakke kanten van de studies in dit proefschrift en adviezen voor toekomstige studies en de praktijk. We wijzen op de risico’s van een dogmatische benadering van evidence-based assessment; de voordelen van een meer bottom-up benadering door belangrijke maten zoals “toegevoegde waarde” te definiëren vanuit het perspectief van alle betrokkenen; de rol van de POH-GGZ (praktijk ondersteuner huisartsen-ggz), en de vraag of een focus op een specifieke stoornisgroep behandelinhoudelijk een wezenlijk verschil maakt.

Promotor(en)

  • Prof.dr. P. M. Westenberg
  • Prof.dr. M. E. Numans

Proefschriften

Ongeveer een week na de promotie zijn proefschriften van Leidse promovendi digitaal beschikbaar via het Leids Repositorium. De proefschriften op deze site zijn vrij toegankelijk. Alleen in sommige gevallen rust er een tijdelijk embargo op een proefschrift en wordt het proefschrift pas later volledig beschikbaar gesteld.

Persvragen (alleen journalisten)

071 - 527 1521
nieuws@leidenuniv.nl 

Algemene informatie

Bureau Pedel
pedel@bb.leidenuniv.nl
071 527 7211

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.