Wegbereiders: De hobbelige reis van de Roma en Sinti door het onderwijs
Vanaf de jaren ‘50 verbeterde in Europa de toegang tot het onderwijs voor mensen uit de lagere sociaaleconomische klasse. Toch profiteerden de Roma en Sinti daar niet van. Promovenda Anita van der Hulst onderzocht waarom slechts zo weinig Roma en Sinti doorstroomden naar het hoger onderwijs. Promotie 16 februari.
In haar proefschrift focust Van der Hulst zich op de Roma en Sinti uit Nederland en Tsjechië. ‘Vanaf 1950 liep hun gedeelde geschiedenis sterk uit elkaar. Oost-Europese landen verdwenen achter het IJzeren Gordijn en kwamen in de communistische tijd terecht. Vanaf dan kan je zien dat een vanuit de overheid opgelegde emancipatiebeweging ervoor zorgt dat dingen anders gaan verlopen dan in Nederland,’ legt ze uit. Roma-kinderen móesten bijvoorbeeld voor het eerst naar school, want de leerplicht werd streng gehandhaafd.
Opleiden voor werkloosheid
Hoewel er in Tsjechië strenger op werd toegezien dat de kinderen naar school gingen – in Nederland gebeurde dat pas vanaf de jaren '90 – betekende dit niet dat ze dezelfde kansen kregen als de rest van de samenleving. ‘Een buitenproportioneel aantal Roma kinderen werd én wordt naar het speciaal basisonderwijs voor lichtverstandelijk gehandicapte kinderen gestuurd,’ verklaart Van der Hulst. Op het hoogtepunt in de jaren '70 ging maar liefst 70 procent van de Roma kinderen naar het speciaal onderwijs. Tegenwoordig is dat aantal gedaald naar een kwart, maar ligt het nog steeds ver boven het landelijk gemiddelde van een paar procent. ‘Het onderwijs op die scholen is niet per se slecht: onderwijzers worden er speciaal voor opgeleid. Je kan na je vijftiende alleen niet doorstromen naar vervolgonderwijs, waardoor je dus eigenlijk voor werkloosheid wordt opgeleid.’
Het plaatsen van Roma in het speciaal basisonderwijs was geen actief beleid vanuit de overheid, maar eerder een gevolg van alledaagse praktijken. De ouders van de Roma en Sinti kinderen in zowel Nederland als Tsjechië zijn extreem laagopgeleid. Een aanzienlijk deel van de ouders is analfabeet of laaggeletterd. ‘Kinderen uit een laag sociaaleconomisch milieu hebben een enorme achterstand op kinderen uit de middenklasse op het moment dat ze met school beginnen. De woordenschat is veel kleiner en ze beheersen allerlei vaardigheden niet die je nodig hebt om op school te zitten. Dat is bijvoorbeeld iets simpels als op je stoeltje blijven zitten of een pen vasthouden. Dat moet je ook thuis geleerd worden,’ licht Van der Hulst toe. ‘Daarbij denken docenten dat de kinderen het reguliere onderwijs ook gewoon niet aankunnen en de laagopgeleide ouders zien niet de noodzaak om hun kind naar een reguliere, meestal ook verder weggelegen, school te sturen.’
Verdwijneffect
Toch betekent dat niet dat er helemaal geen Roma en Sinti doorstromen naar het hoger onderwijs. Zij hebben echter last van wat Van der Hulst het verdwijneffect noemt. ‘Beleidsmakers zien ze niet meer als Roma en Sinti, want als hogeropgeleiden passen ze niet meer in het stereotiepe beeld én zij nemen zelf ook enigszins afstand van die stereotypen. Ze verdwijnen die alleen voor beleidsmakers, maar ook voor arme Roma en Sinti zelf. Hogeropgeleiden waren tot voor kort geen rolmodel,’ vertelt ze.
Dit alles hangt samen met een gedeelde geschiedenis van Roma en Sinti in beide landen van vervolging, verjaging en tweemaal een genocide: in de eerste helft van de achttiende eeuw en in de Tweede Wereldoorlog. ‘Deze gebeurtenissen zijn een belangrijke reden waarom men altijd achterdochtig is tegenover de beweegredenen van de rest van de maatschappij. Er heerst een wij-versus-zij-gevoel en hierom houden zij zich afzijdig van de samenleving. Ook de autoriteiten en het onderwijs horen in die andere wereld. Daarom waren middenklasse Roma tot voor kort geen rolmodel voor de rest.’
Tot voor kort dus, want dat beeld lijkt te veranderen. ‘Je ziet nu wel in Tsjechië een jonge groep Roma die zich heel duidelijk willen identificeren als Roma en zo een middenklasse gaan vormen.’ Ook in Nederland is een verandering merkbaar. ‘Uit mijn interviews blijkt dat Roma en Sinti in Nederland merkten dat er in de jaren ’90 echt een andere wind ging waaien. De leerplicht bestaat in Nederland al sinds 1900, maar werd bij de Roma en Sinti niet echt gehandhaafd. Als je kind 's middags thuiskwam om te lunchen en na de pauze niet terug naar school ging, ging nu opeens de telefoon en werden kinderen opgehaald van huis. De houding ten opzichte van het onderwijs is daardoor gaan veranderen. Er is in beide landen langzaam maar zeker een onderwijstraditie ontstaan. Het ziekteverzuim blijft hoog, maar men vindt dat je tot je twaalfde naar school moet gaan. Dat was zeventig jaar geleden beslist niet het geval.’ Deze verschuiving is volgens Van der Hulst een hoopvol teken. ‘Die groeiende onderwijstraditie zal per generatie sterker worden. Maar dan moet je denken in generaties en niet aan een grote verandering in de komende tien jaar.’
Goede onderwijskeuze
Om de groeiende onderwijstraditie te stimuleren, vindt Van der Hulst dat er kritisch naar het onderwijssysteem gekeken moet worden. ‘In veel Europese landen, zoals Tsjechië, kies je pas op je vijftiende of zestiende welke richting je opgaat. In Nederland krijg je dat advies op je twaalfde en dat is zeer bepalend voor de rest van je onderwijscarrière,’ zegt ze. ‘Bovendien blijken leerkrachten de neiging te hebben om kinderen uit de lage sociaaleconomische klasse een lager advies te geven. Niet omdat leraren een slecht hart hebben, maar omdat ze denken dat de kinderen het thuis al zo moeilijk hebben en een hoger niveau daardoor niet aankunnen. Je zou ook kunnen redeneren dat het kind op eigen kracht een hoger advies heeft gehaald en dat het daarom júist naar het hogere niveau moet gaan.’