Universiteit Leiden

nl en

Pen en Strijd: Een leeslijst over schrijverstwisten

Schrijvers zijn niet zomaar verhalenvertellers: met hun romans, verhalen en kritieken verbreden ze het maatschappelijk verbeeldingsvermogen, reflecteren ze op ontwikkelingen en zetten ze soms nieuwe thema’s op de kaart. Dat leidt gemakkelijk tot strijd. Want schrijvers en literatoren denken dikwijls heel verschillend over kwesties als literaire vorm, de plaats van kunstenaars in de maatschappij of wat een werk ‘goed’ maakt. Schrijversconflicten kunnen ons veel vertellen over schrijvers, de tijd waarin zij werkten en hun plaats in de samenleving.

Wat voor conflicten hebben schrijvers in de loop der tijd uitgevochten? Waarover voerden zij die strijd, op welke manier en met welke gevolgen? De Universitaire Bibliotheken Leiden bezit omvangrijke collecties op het gebied van literatuur en literatuurgeschiedenis.
Deze leeslijst biedt een selectie van zes schrijverstwisten, met verwijzingen naar boeken met achtergrondinformatie. Alle boeken in de onderstaande lijst fysiek of digitaal te lenen bij de UBL door de link onder de titel te volgen of zelf te zoeken in onze Catalogus.

Oostindisch Kampsyndroom: Kousbroek en Brouwers


Kan de bezetting van Indonesië door Japan, en de internering van Nederlanders in Japanse kampen, vergeleken of zelfs gelijkgesteld worden met de gruweldaden van Nazi-Duitsland? Deze vraag werd de inzet van een van de felste schrijverspolemieken uit de Nederlandse literatuur.

In 1981 publiceerde Jeroen Brouwers Bezonken Rood, waarin hij herinneringen verwerkte aan zijn verblijf in een Japans kamp. Dat riep felle kritiek op van collega-schrijver Rudie Kousbroek, die Brouwers ervan beschuldigde dat hij de misdaden van de Japanners overdreef en feit en fictie op een oneigenlijke manier vermengde. Brouwers verdedigde zich door te stellen dat hij zich wel degelijk op grondig onderzoek baseerde, maar tegelijkertijd het recht had om als schrijver een fictief verhaal te vertellen.

De polemiek kreeg niet alleen veel aandacht omdat Brouwers en Kousbroek grootmeesters waren in de polemiek, maar ook omdat zij een thema bediscussieerden dat zeer gevoelig lag: het einde van de Nederlandse overheersing van Indonesië.

J. H. van Geemert et al, Verstoten uit het paradijs: Jakarta, Bandung en Surabaya door de ogen van schrijvers (Amersfoort 2020).

Existentialisme en Revolutie: Camus en Sartre


Camus en Sartre staan bekend als twee van de belangrijkste schrijvers en geëngageerde intellectuelen van naoorlogs Frankrijk. Ze leerden elkaar kennen tijdens de Tweede Wereldoorlog en trokken in de jaren erna samen op. Hun filosofie van het existentialisme werd breed gezien als een filosofisch antwoord op het fascisme en basis van de naoorlogse politieke orde in West-Europa. Dat de twee in 1952 verwikkeld raakten in een hoogoplopend conflict was dan ook voorpaginanieuws.

De inzet van het conflict was het boek De Mens in Opstand, waarin Camus de rebellie prees maar geweld en revolutie afwees. Dat was tegen het zere been van Sartre, die juist sympathiseerde met het communisme en revolutie. Camus’ boek werd afgefakkeld in Sartres tijdschrift Les Temps Modernes, waarna een felle pennenstrijd volgde tussen de twee filosofische zwaargewichten.

De reden dat het conflict tussen Camus en Sartre zo hoog opliep, was dat hun filosofische strijd direct raakte aan de politiek van die tijd. Europa was verdeeld tussen een democratisch Westen en een communistisch Oosten, terwijl de dekolonisatie van de wereld dikwijls met geweld moest worden bevochten. Hoe moesten betrokken intellectuelen zich verhouden tot deze kwesties? Hoewel de politieke context inmiddels grondig is veranderd, blijven de thema’s die Camus en Sartre besproken – de spanning tussen betrokkenheid en radicalisme, tussen verandering en geweld – actueel.

Ronald Aronson, Camus & Sartre: The Story of a Friendship and the Quarrel that Ended it (Chicago 2004).

Vaders en Zonen: Thomas en Klaus Mann


‘Het vader-zoon-conflict was slechts één jaar van mijn leven actueel’, schreef Klaus Mann in zijn autobiografie Kind dieser Zeit. En hoewel conflicten tussen vader Thomas en zoon Klaus nooit zo hoog opliepen of openlijk werden uitgevochten als bijvoorbeeld tussen Camus en Sartre, waren er wel degelijk spanningen. Als schrijvers wedijverden zij met elkaar, ze omarmden verschillende levenshoudingen en verhielden zich anders tegenover de buitenwereld. Klaus werd verscheurd door depressieve aanvallen, en nadat hij een einde aan zijn leven had gemaakt, besloot Thomas de uitvaart niet te bezoeken.

Thomas Mann verkoos een symbolische, bijna sprookjesachtige vertelstijl, terwijl Klaus Mann direct was. De vader was conservatief-liberaal, de zoon radicaal. De spanning komt mooi tot uiting in de verschillende manieren waarop zij het verhaal van Faust gebruikten om het fascisme in Duitsland te begrijpen. Terwijl Klaus al in 1936 Mephisto publiceerde, waarin een linkse toneelspeler zijn ziel verkoopt aan het Naziregime in ruil voor faam, koos Thomas een andere weg. In 1947 publiceerde hij Doctor Faustus, een hallucinante roman over een componist die zijn toevlucht neemt tot roesmiddelen om in de juiste staat te komen voor zijn scheppend werk. Het werk is filosofischer, maar daardoor ook minder direct dan dat van Klaus.

De familie Mann bracht zoveel schrijvers voort (Heinrich, Thomas, Klaus, Golo, Erika), die zich zo verschillend verhielden tot de wereld dat zij dikwijls gezien worden als een spiegelbeeld van de Duitse maatschappij tijdens de twintigste eeuw. Op die manier kunnen zowel hun levens als hun werken onderzocht worden.

Tilmann Lahme, Die Manns: Geschichte einer Familie (Frankfurt am Main 2015)

De adelaar en de struisvogel: Heine en Von Platen


In de 19e eeuw leidde een polemiek over literaire stijl en vorm tot antisemitische en homofobe scheldpartijen. In 1827 besloot Heinrich Heine (1797-1856) om in zijn Reisebilder enige verzen van Karl Immerman op te nemen, waarin deze de toenmalige Perzië-rage in de Duitse literatuur bespotte. Dat was tegen het zere been van August von Platen, die twee van zulke bundels had gepubliceerd.

Von Platen reageerde met een satirisch toneelstuk waarin Immerman opgevoerd wordt als Nimmerman en waarin hij Heine, die van Joodse afkomst was, uitmaakte voor de Pindarus vom kleinen Stamme Benjamins. Heine nam wraak door in het volgende deel van zijn Reisebilder een berucht geworden aanval te schrijven waarin hij Von Platen’s homosexualiteit tegen hem gebruikte. Het toont aan hoe giftig literaire polemieken in deze periode konden zijn.

Desondanks is Heine’s Die Bäder von Lucca, waarin hij de polemiek voortzet, zeer de moeite waard vanwege het virtuoze taalgebruik. De vergelijking tussen Von Platen en de struisvogel is onovertroffen: Überall in den Platen’schen Gedichten sehen wir den Vogel Strauss, der nur den Kopf verbirgt, den eiteln ohnmächtigen Vogel, der das schönste Gefieder hat und doch nicht fliegen kann, und zänkisch humpelt über die polemische Sandwüste der Literatur. Mit seinen schönen Federn ohne Schwungkraft, mit seinen schönen Versen ohne poetischen Flug, bildet er den Gegensatz zu jenem Adler des Gesanges, der minder glänzende Flügel hat, aber sich damit zur Sonne erhebt.

[Overal in Platens gedichten zien we de struisvogel, die alleen zijn kop verbergt, de ijdele machteloze vogel, die het mooiste verenkleed heeft, doch niet kan vliegen, en twistziek strompelt door de polemische zandwoestijn van de literatuur. Zijn mooie veren zonder stuwkracht en zijn mooie verzen zonder poëtische vlucht contrasteren het met die adelaar van het lied, die minder schitterende vleugels heeft, maar daarmee oprijst naar de zon.]

H. Heine, Historisch-kritische Gesamtausgabe der Werke. Bd. 7: Reisebilder III. (Hamburg 1986).

Polemiek over het graf: Chodasevitsj en Majakovski


Vladislav Chodasevitsj (1886-1939) was in de Sovjet-Unie een gevreesd criticus, die naar eigen zeggen ‘beginnende dichters weerzin, boosheid en angst’ inboezemde. Hij geldt als een van de grootste Russische dichters van de twintigste eeuw en in 1939, enkele weken voor zijn dood, publiceerde hij zijn herinneringen (in 1987 in het Nederlands vertaald).

Literatuur bedrijven was ten tijde van Stalins heerschappij over de Sovjet-Unie levensgevaarlijk, en polemieken konden letterlijk dodelijke repressie uitlokken. Dat maakt de herinneringen van Chodasevitsj des te interessanter als spiegel van de Sovjetliteratuur in deze periode.

In de herinneringen van Chodasevitsj valt vooral zijn kritiek op Vladimir Majakovski (1893-1930) op. Majakovski had zich als dichter ontwikkeld van rebelse futurist tot loyale hofleverancier van reclameteksten voor het Sovjetregimes. Hij schreef teksten als: ‘Ieder die verstandig leeft, zorgt dat hij een premielening heeft.’ Chodasevitsj beschrijft Majakovski als een jongeman ‘met een paardebek en hongerige ogen waarin beurtelings uiterste schuchterheid en boosaardige brutaliteit speelde. […] Vrouwen bekeek hij met een woeste gulzigheid.’

Majakovski pleegde in 1930 zelfmoord, maar Chodasevitsj schrok er jaren later niet voor terug om Majakovski’s afscheidsbrief over de hekel te halen. Hij noemt het een ‘lange, kleingeestige brief met slechte verzen, met goedkope grapjes, met sovjetjargon, met ostentatieve sovjetloyaliteit en nog veel meer, waar ik niet over wil praten’. Het was een polemiek over het graf.

V.F. Chodasevič et al, Necropolis: Over boeken en mensen (Amsterdam 1987).

Neem contact met ons op

Staat jouw favoriete schrijversconflict niet op de lijst? Laat het ons weten via Twitter, Facebook of Instagram. Wil je de UBL vragen een boek aan te schaffen om meer te weten te komen over dit onderwerp? Neem contact met ons op via Stel een vraag.

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.