Willem van der Does werpt nieuw licht op de soms gitzwarte geschiedenis van de psychiatrie
De schedel doorboren met een ijspriem, onverdoofd shocks toedienen of bloedzuigers in de baarmoeder aanbrengen: geen middeleeuwse martelmethoden, maar therapieën uit de geneeskunde. Willem van der Does beschrijft ze in zijn nieuwe boek. ‘Artsen voerden zo'n behandeling met de beste bedoelingen uit.’
‘Een roekeloze methode, ook met de kennis van 1935.’ Zo omschrijft klinisch psycholoog Willem van der Does de lobotomie, een chirurgische behandeling waarbij de verbinding tussen de frontale hersenkwab en achterliggende gebieden werd doorgesneden, of het hersenweefsel werd vernietigd door pure alcohol te injecteren.
Uitvinder was de Portugese arts Egas Moniz, die de behandeling voor het eerst gedemonstreerd zag op een chimpansee tijdens een medisch congres. Overtuigd van de geneeskrachtige werking die de lobotomie zou hebben bij psychische ziekten, liet Moniz in rap tempo de schedels van zijn meest kwetsbare patiënten doorboren. Zonder de resultaten van de ene patiënt volledig af te wachten, legde hij de hand aan de volgende. Uit zijn grove rapportages concludeerde hij dat de ingreep een groot succes was.
Er verschenen ronkende artikelen in wetenschappelijke tijdschriften en de lobotomie verankerde zich in de mainstream psychiatrie. In 1949 ontving Moniz er de Nobelprijs voor de Geneeskunde voor. ‘In totaal zijn er zo’n 40.000 mensen op deze manier geopereerd. Vele van hen liepen permanente hersenschade op, soms met dodelijke afloop,’ vertelt Van der Does.
Nee, het verhaal van Moniz is geen reclame voor de psychiatrie. De dertien andere verhalen uit het boek De magie van genezing ook niet. ‘Toch wilde ik het zo opschrijven dat mensen vertrouwen houden in het vakgebied, laten zien hoe groot de vooruitgang is. Het zijn verhalen over ‘bedrijfsongevallen’, maar ik wilde geen anti-psychiatrieboek schrijven.’
Waarom schreef u dit boek?
‘In mijn jarenlange ervaring in het werkveld van de psychologie en psychiatrie zag ik het ene na het andere modeverschijnsel opkomen. Dan was er weer een nieuwe therapie, test of medicijn waar iedereen laaiend enthousiast over was, en dan een jaar, of tien jaar later, hoorde je er niets meer over. Eind jaren tachtig kwam er bijvoorbeeld een nieuw antidepressivum op de markt waarover werd gezegd dat het een doorbraak was. Veel effectiever, minder bijwerkingen. Hetzelfde gebeurde met een antipsychoticum.
'Het zijn verhalen over bedrijfsongevallen, maar ik wilde geen anti-psychiatrieboek schrijven.’
Inmiddels worden die middelen nog steeds gebruikt, alleen blijken ze net zo effectief als de medicijnen die we al hadden. Ik wilde dit boek schrijven omdat het belangrijk is om die geschiedenis te kennen, ook in het onderwijs, zodat we ons niet laten meevoeren door weer de nieuwste trend. Als je altijd achter de hypes aan gaat, kom je nooit verder.’
Hoe werden sommige radicale behandelingen zo populair, ook als er weinig bewijs was dat ze werkten?
‘Er heerste in de psychiatrie lang een sfeer waarin men alles wilde proberen wat ook maar leek te werken. De ziekenhuizen lagen vol, mensen waren wanhopig. Artsen hadden goede bedoelingen: het verlichten van het lijden van patiënten. Tegelijkertijd was de methodologie nog minder ontwikkeld. Het principe van gecontroleerd onderzoek, waarbij je een deel van de patiënten het echte middel geeft en een deel een placebo, was al wel ontdekt, maar was lastig toe te passen op deze behandelmethoden. Daarbij speelde eerzucht ook een rol. Artsen zochten telkens bevestiging dat hun behandeling werkte, en waren blind voor tegenbewijs.
Een voorbeeld was de Italiaanse neuroloog Ugo Cerletti, die in de jaren 30 de elektro-shocktherapie uitvond. Hij was ervan overtuigd dat epilepsie een stofje produceerde in de hersenen dat beschermde tegen psychose en schizofrenie. Hij dacht dat hij het kon onttrekken aan het brein van varkens, die hij shocks gaf in het lab. Vervolgens vermaalde hij hun hersenen en spoot hij die in bij psychiatrische patiënten, in de hoop dat het stofje hun ziekte zou genezen. Zijn hele leven heeft hij gewijd aan de zoektocht naar een stofje dat niet bestaat.
'Artsen zochten telkens bevestiging dat hun behandeling werkte, en waren blind voor tegenbewijs'
Tegelijkertijd bleek shocktherapie zelf wel effectief bij depressieve patiënten, en wordt dat nog steeds toegepast. Dus die ontsporing heeft uiteindelijk tot iets nuttigs geleid.’
Heeft u zichzelf weleens laten meevoeren door een therapie die heel veelbelovend leek?
‘Het is een Leidse traditie om sceptisch te zijn over al die vernieuwingen, dus ik kan mezelf zelden betrappen op over-enthousiasme. Er was wel twintig jaar geleden een nieuwe trend in de behandeling voor angststoornissen. Een aandachtstraining, waarbij mensen met een computertaakje leerden hun aandacht weg te houden van bedreigende informatie, en zich op positieve informatie te richten.
We deden toen een trial bij mensen met een posttraumatische stressstoornis, en vonden geen effect. Achteraf realiseerden we ons dat we beter wat meer vooronderzoek hadden kunnen doen. Dat onderzoek hebben we nog gepubliceerd gekregen, maar dat was moeilijk, want het ging tegen de trends in. Pas het vijfde tijdschrift accepteerde het voor publicatie, je zag de publicatie-bias (tendens waarbij positieve resultaten sneller worden gepubliceerd dan negatieve, red.) voor je ogen afspelen. Naderhand had ik wel spijt, besefte ik dat we te snel probeerden te scoren met een hype.’
Wat is in uw ogen een hype waar we over vijftig jaar gedesillusioneerd op terugkijken?
‘Behandelen met psychedelica is nu heel populair. Ik vind het zeker een interessante, nieuwe ontwikkeling, het is echt anders dan we verder in ons arsenaal hebben. Ik kan me ook voorstellen dat het voor sommige mensen een uitkomst is, alleen wordt het nu soms te breed ingezet.
Kijk naar ketamine, een oud geneesmiddel dat al lang in de anesthesie wordt gebruikt. In een lage dosering heeft het een ‘dissociatief’ effect, een soort trance. Sinds een jaar of twintig wordt ketamine onderzocht bij depressie, en sommige mensen knappen echt in een dag op. Een spectaculair effect. Het effect houdt wel vrij snel weer op, maar voor iemand die ernstig depressief is kan het helpen om het een paar weken uit te houden.
'In de VS waren er vorig jaar al 500 ketamine-klinieken. Ongelofelijk'
Maar wat er nu in de VS gebeurt, is dat er vorig jaar al ruim 500 speciale ketamine-klinieken waren. Dat is ongelofelijk. Zoiets trekt natuurlijk klanten, ook mensen op wie ketamine helemaal niet is getest. We moeten oppassen dat we niet te ver op de troepen vooruit gaan lopen, zo'n middel niet oversold wordt.'
In het boek pleit u voor een ‘niet al te radicale psychiatrie’. Hoe ziet dat eruit?
‘Ik zie de geschiedenis van de psychiatrie als een rivier. Die meandert soms naar links, dan naar rechts. Soms in de richting van de hersenen en genetica, daarna is er een tijdje meer aandacht voor psychosociale factoren. En soms schieten we een beetje door. We moeten onderzoeken wat de blijvers in die stroom zijn. Bijvoorbeeld EMDR-therapie. In principe is dat een kleine, technische variant op wat we al deden: de gedragstherapie. In plaats van te roepen: ‘nu gaan we alleen nog maar EMDR doen’, moeten we zorgvuldig analyseren welke aspecten aan die variant die behandeling succesvol maken. Meer in kleine stapjes denken dan enorme sprongen vooruit nemen. In die zin is dit boek niet alleen een waarschuwing, maar ook een verhaal over vooruitgang.’
Psychiatrie in beeld
Het schilderij boven dit artikel is Une leçon clinique à la Salpêtrière van André Brouillet uit 1887. Op het schilderij kijken dertig artsen toe hoe de Franse neuroloog Jean-Martin Charcot een hypnose uitvoert op een 18-jarige patiënt, gediagnosticeerd met hysterie.
Jean-Martin Charcot was een beroemde neuroloog uit die tijd en wordt gezien als één van de grondleggers van de neurologie. Sigmund Freud was groot fan van Charcot en had een replica van dit schilderij in zijn spreekkamer hangen.