NWO-beurs voor onderzoek naar geurtaal in zeventiende-eeuwse literatuur: ‘God is als een geur’
Als het over literatuur gaat, wordt vooral gesproken over wat personages zien of horen. Zelden gaat het over wat zij ruiken. Zonde, vindt universitair docent Jan van Dijkhuizen. Hij ontvangt een Open Competitie-subsidie van NWO om de wetenschappelijke kennis over literaire geur uit te breiden, én om het onderwerp terug te brengen in het hedendaagse literatuuronderwijs.
‘Geur heeft iets vluchtigs en ongrijpbaars’, begint Van Dijkhuizen. ‘Als je naar een object kijkt, weet je precies waar het begint en eindigt in de ruimte. Bij een geursensatie kun je de contouren van wat je waarneemt niet precies aangeven, terwijl je er wel heftig door kunt worden aangedaan.’
In de zestiende en zeventiende eeuw vonden dichters en toneelschrijvers die ongrijpbaarheid machtig interessant. ‘Tegenwoordig vinden we vooral ons zicht belangrijk, maar vroegmoderne mensen beschouwden zich veel meer als ‘sniffing subjects’, legt Van Dijkhuizen uit. ‘Geur werd bijvoorbeeld gezien als een manier om het goddelijke te beschrijven. Juist het ongrijpbare en onbenoembare van dat zintuig maakt het heel geschikt om uit te leggen hoe het was om een spirituele ervaring te hebben.’
Gelokt door de geur van verre streken
Spirituele ervaringen waren niet het enige waar geur een handige metafoor voor bleek. Een ander fenomeen dat vaak aan de hand van geur werd beschreven, was het kolonialisme dat in deze periode opkwam. Van Dijkhuizen: ‘Dichters stelden zich de koloniën voor als een wereld vol aanlokkelijke geuren, waardoor ze letterlijk werden aangetrokken.’ Een voorbeeld van die aantrekkingskracht is te vinden bij dichter Joost van den Vondel, die in 1638 schrijft over het bezoek van Maria de Medici, de koningin-moeder van Frankrijk, aan Amsterdam. Zij krijgt in het Oost-Indisch Huis een soort Indische rijsttafel geserveerd:
‘Zij proeft met grooten smaak welriekend pijpkaneel,
't Verkwikkende gerecht, dat Oostersche akkers baren.
Zij riekt de vruchtbaarheid van 's werelds ander deel.
Het wierook, balsem, mirrhe, als heilige offergiften,
Eenieder op zijn plaats.’
‘Vondel is een enorm geurige auteur’, zegt Van Dijkhuizen. ‘Hier zie je bijvoorbeeld dat hij met de verwijzing naar wierook en mirre een religieus aura verleent aan de brute koloniale handel. Het ruiken van nieuwe, exotische geuren wordt bij hem een haast goddelijke ervaring. Dat is heel interessant, omdat je aan de hand van dit soort voorbeelden iets kunt reconstrueren van hoe vroegmoderne mensen zich verhielden tot het kolonialisme.’
Computermodel genereert de voorbeelden
Om die voorbeelden te genereren, werkt Van Dijkhuizen samen met zijn collega Lauren Fonteyn, taalkundige bij het Leiden University Centre for Linguistics (LUCL). ‘Lauren heeft een model ontwikkeld dat in staat is om vermeldingen van geur (of andere zaken) automatisch te identificeren in een tekst en bijvoorbeeld vast te stellen hoe die functioneren in een zin. Is geur bijvoorbeeld het onderwerp of het lijdend voorwerp? Wordt de geur metaforisch gebruikt? Het model kan patronen in vroegmoderne geurtaal bloot leggen die je met traditionele methoden veel moeilijker kunt achterhalen.’ Op deze manier moet het lukken een overzicht te creëren van de rol die geur speelde in vroegmoderne literaire teksten, verwacht Van Dijkhuizen, die met zijn project ook voortbouwt op het door Inger Leemans geleide Horizon 2020-project Odeuropa, dat geur als vorm van erfgoed onderzoekt.
Lezen met je neus
Tegelijkertijd wil hij het project aangrijpen om een brug naar het hedendaagse literatuuronderwijs te slaan. ‘We gaan samen met docenten, dichters, spoken word artists en geurkunstenaars een lessencyclus maken voor middelbare scholen waarin we de Nederlandse literatuur ontsluiten aan de hand van geur’, vertelt hij enthousiast.
‘Door literaire teksten te benaderen vanuit een lichamelijk sensatie die we allemaal kennen, kunnen leerlingen zich er meteen iets bij voorstellen. Tegelijkertijd leent deze aanpak zich heel goed om dieper in te gaan op de teksten, want het is niet altijd eenvoudig wat daar gebeurt aan de hand van geur.’ Daarnaast wil Van Dijkhuizen geur gebruiken om een lijn door de geschiedenis te trekken. ‘Het gedicht van Vondel koppelen we bijvoorbeeld aan ‘Parttime vaders’ van Mahat Arab, een spoken word artist die ook meedoet aan het project.’ Dat gedicht gaat onder andere over hoe Mahats uit Ethiopië geëmigreerde vader hem vertelde over de geur van de dood:
‘Ooit, lang geleden, heel, heel lang geleden
vertelde hij me over hoe de dood ruikt.
En dat die geur hier in Nederland niet rondhangt,
dat het hier maar verpakt is in ijskasten en in koelboxen en in brieven van bekenden,
dat de geur van de dood, vooral wanneer in veelvoud, je lichaam bekruipt,
dat het voorbereidend werk doet, maar dat dat
eigenlijk wel fijn is.’
Van Dijkhuizen: ‘Dit gedicht is zo sterk, daar moeten we iets mee los kunnen maken bij middelbare scholieren.’
De titel van Van Dijkhuizens project luidt ‘The Poetics of Olfaction in Early Modernity’ (POEM). Het project richt zich met name op Engelse en Nederlandse literatuur uit de zestiende en zeventiende eeuw. Inger Leemans werkt mee als wetenschappelijk adviseur. Samen met Lauren Fonteyn en Van Dijkhuizen zelf is zij tevens begeleider van het promotie-onderzoek dat een belangrijk onderdeel vormt van het project. Dit deelproject zal worden uitgevoerd door Lucy McGourty, die net is afgestudeerd in de onderzoeksmaster ‘Arts, Literature and Media.